De aangifte is gedaan, de eerste in mijn leven.
Tegen discriminatie.
Niet dat ik weet hoe die deugzak heet.
Of dat ik denk dat het enige kans van slagen heeft.
Maar als je mij aan het huilen krijgt op een vol terras, dan heb je iets te verantwoorden.
Toegegeven, het was wat raar dat Loos een tafel overdwars had gezet op het terras. Wél op de beste plek. En aangezien aan de ándere tafel overdwars een dame zat, zag ik er geen bezwaar in om er te gaan zitten. De leuke mannen naast me hadden er ook geen bezwaar tegen – ik vroeg het nog expres: ‘mag ik hier zitten?’. Ja natuurlijk, geen probleem. Het meisje aan de andere kant zat redelijk ver van me af – in haar eentje op de bank, aan haar tafel zaten twee kerels, maar niet op de bank, op het terras. Dus tja, ik zitten. Bij Loos, het terras waar ik inmiddels al twee weken naar smachtte. De zon is er goddelijk, de kaart prima. En de tonijnsalade verboden door de diëtist maar van alle Corona-maatregelen is dat toch echt de eerst die overboord gaat als de zon op de beste plek van het terras schijnt. “Het is wel vol in de zon hoor,” zei de jongen naast me nog. Zon – alles waar ik behoefte aan heb. Ik lachte en zei dat ik het wel ging overleven.

Tot de ober kwam was alles pais en vree. Mijn nieuwe Rotterdamboek amuseerde me, de leukerdjes rechts van me hadden het over hoe de ’s Gravendijkwal toch echt het equivalent van de Maliebaan zou zijn als die overdekte tunnel er toch ‘ns zou komen (eens!). Ik kon niet anders dan ze gelijk geven maar hield mijn mond. Te moe. Te druk hoofd. De ober die mijn bestelling kwam opnemen, vertelde me dat ik op een verboden plek zat “dit is de serveertafel mevrouw”. En hoe had ik dat moeten weten dan?! Die opmerking was de aanzet tot de ellende van de avond. De mensen op links, een vrouw, twee mannen, draaiden zich mijn kant uit. De ene man maakte een wegwerpgebaar “Dat is toch duidelijk?! Wat dénk je wel niet?!” Er volgde een afkeurende gesnoef “Pfffff”.
Zelden, misschien wel nooit, voelde ik mij zó gekleineerd. Om iets wat ik zonder enige intentie dan ‘jeej mijn favoriete tafeltje in de zon bij Loos’ had gedaan: zitten na een idioot drukke dag, na idiote weken met een hoofd dat op ontploffen stond. In mijn eentje – zonder de huisgenoot, zonder de leuke man, zonder wie dan ook. Even allen. Even. Even geen gezeik- even zon en de tonijnsalade, met friet. Ook verboden door de diëtist maar op dit moment oprecht de enige aan wie ik schijt had. Tot deze man begon met snoeven. “Hoe had ik moeten weten wat voor tafel dit was? Bovendien, als je er bezwaar tegen had gehad dat ik hier ging zitten, had je dat toch kunnen zeggen? Zie ik eruit als iemand tegen wie je dat niet kunt zeggen? Hoezo nu, als de ober erbij komt, snoeven van ‘dat had je wel kunnen weten, want Corona?”. De tweede man in het gezelfschap deed een duit in het zakken: “Sommige mensen hebben meer dan lagere school”. WAT ZEG JE NOU?! Even serieus? WAT? Serieus WTF? “Dat neem je terug. Wat denk je wel niet?” Totaal flabbergasted. Maar totaal. Even een recap: ik zit dus een minuut of tien op een terras tussen twee mensen in. Rechts heb ik toestemming gevraagd. Links zit verder van me af en zwijgt. Pas als de ober komt, voelen ze zich sterk genoeg om er iets van te zeggen: twee mannen tegen één – de ober zwijgt inmiddels. De vrouw in hun gezelfschap zwijgt. De man die het dichtst bij me staat biedt zijn excuses aan: ik ben immers een viswijf en dit kan hij niet handelen. “Als ik had gezien dat die dame daar verderop ook aan de serveertafel had gezeten, had ik daar wat van gezegd, daar heb je gelijk in, heb ik niet gedaan.” De ander doet hautain. Nee, geen excuses. Nee. De ober vraagt of ik elders wil zitten. Sure. Maar niet nu. Mijn hart klopt in mijn keel – de onrechtvaardigheid, de misplaatste hooghartigheid, het deugen tot en met en mij veroordelen voor iets wat ik niet expres heb gedaan, brengt de tranen in me naar boven. Ik herken mezelf niet maar hey, ik ben moe. Deze Coronaperiode voelt als een experiment waarin ik heb gefaald en dit terras, deze avond, het vooruitzicht op deze bestelling (tonijnsalade en aperol) was de beloning van de dag. Op deze mensen na. Deugmensen.
De jongens naast mij op rechts bemoeien zich er nu ook mee: “Ober. Wat is een serveertafel?” Ik kan hem wel zoenen. Smart move. De ober legt uit dat dat bedoeld is om op te serveren – dat dat niet gebeurt, zijn we al de hele tijd getuige van. Dat het niet zal gebeuren de rest van de avond, is ook een feit. “Hoe had deze mevrouw moeten weten dat dit een serveertafel is?” De ober geeft aan dat dat onmogelijk is. Ik zeg toe dat ik naar een andere tafel zal verhuizen, als mijn hart is gestopt met tekeergaan. Nu ga ik helemaal nergens heen. Klootzakken. “Ga je nog je excuses aanbieden dat er mensen zijn die meer dan basisschool hebben gedaan?” Nee, dat is die deugmeneer niet van plan. Bovendien nam hij die woorden niet in de mond, sneert hij. Lagere school. Basisschool. Kleuterschool – varianten op denigreren, het zal.
Als mijn hart gekalmeerd is, verhuis ik naar een andere tafel. Ik bedank de jongens naast me op rechts, als de volgende ober me vraagt of het wel goed gaat, stromen de tranen over mijn wangen. Gekleineerd uit het niets. Om niets. Maar serieus niets? Ik zit aan een tafel, ik doe niemand kwaad. Ik sta op en stap op de deugmeneer af: “je hebt me aan het huilen gekregen, wees er maar trots op.” Hij kijkt mij laatdunkend aan en bedankt me voor deze mededeling. Uiteraard.
Ik voel me vies.
Enorm vies.
Aangerand vies.
Gediscrimineerd vies.
Zo vies dat als ik naar huis ga, ik mijn huisgenoot mijd.
En ik doe iets wat ik nog nooit in mijn leven heb gedaan: ik doe aangifte van discriminatie. Mensen die ‘meer dan lagere school hebben’ zijn blijkbaar boven alle anderen gesteld en hoeven niet normaal te communiceren. En ondanks dat ik ‘meer heb dan lagere school’, is dat een aantijging die ik niet over mijn kant zal laten gaan.
De aangifte is ingediend. Maar de naam van deze deugmeneer maakt het compleet. Wie kent hem?