Op papier ziet het er geweldig uit. Hartje centrum. Gerenoveerd dak, herstelde gevel. Kadastraal vier huisnummers, twee voordeuren. Van binnen een bouwval – je moet het zien. Ik zie het.
Daarom sta ik hier ook. Samen met zeker tien andere kijkers – en dan is het open huis nog maar net begonnen. Cowboys zijn het – te herkennen aan hun bontkraagjes en hoge schoenen. Een enkele verdwaalde dochter met vader. Dapper. Plichtmatig lopen ze naar binnen waar afgebladderde muren staan. De cowboys staan ondertussen in de ‘tuin’, een postzegel die het predicaat postzegel niet verdient met de 16m2 die het telt. ‘De helft van de tuin is van de buren’, zegt de makelaar behulpzaam.
Iedereen is tegenwoordig makelaar. Deze is net droog achter de oren – dat zijn de leukste. Nou ja, in ieder geval de schattigste.
Vraag ze naar het VVE-aandeel, maak een terloopse opmerking over de fundering, zeg spottend dat het belachelijk geprijsd is en ze beginnen te stotteren. Schatjes.
Hij is me voor. Ziet me wiebelen op de vloer, kijken naar de hoek die de vloer maakt met de muur en nog voordat ik mijn mond kan openen om de shitste conclusie der conclusies te trekken, bevestigt hij dat het funderingsrapport nét binnen is. „Op zich is de fundering goed, het gaat om de dwarsbalken. Die moeten vervangen.” Drie uur eerder stond ik bij een pand waarbij de hele fundering vervangen moest worden; er zit progressie in.
„Wie is de verkoper eigenlijk?”
„Een investeerder. Hij wilde het eerst opknappen en dan verkopen, maar ziet daarvan af.”
Er komt een funderingsrapport binnen en de investeerder ziet af van verdere verbouwing.
Vanaf de tweede verdieping zie ik de cowboys in de „tuin” staan. Handen in de zakken. Gast, wil ik roepen. Haal die handen ’ns uit je zakken! De info zit bij de schatjes. Whatever.
200m2 telt het pandje – de verbouwing mag op papier niet meer dan 200k kosten. Als je er vier woningen van zou kunnen maken, zeker de moeite waard. En precies de reden waarom ik hier met gevaar voor eigen leven sta. De vierde etage bereik je alleen via een trap waar je perfect zelfmoord op kunt plegen. „Vier huisnummers? Ik zie de ruimte in het trappenhuis niet. En áls dan tel ik drie woningen.” Niet dat dat erg is. Schatje telt mee. Raakt nog even een etage kwijt, maar geeft me gelijk. „Daarnaast kost de verbouwing zeker vier ton. Je vraagprijs is te hoog.”
Schatje beaamt dat er onderhandelingsruimte is. En in tegenstelling tot zijn concullega’s die twee keer zo oud zijn als hij, downplayt hij ook de feitelijke verbouwingskosten niet. Schatje toch. Als ik geboren was met het vermogen van onze pandjesprins, zou ik de hut kopen – met schatje erbij. In reallife zijn huizen en emoties een slechte combinatie. NEXT! Als een investeerder zijn bakstenen terug op de markt gooit, moet je wegwezen.