De vragen blijven, de verhalen ook. De herinneringen kleuren alle kanten op maar voornamelijk richting warme momenten afgewisseld met wanhoop. De dood wordt niet makkelijker naarmate de tijd verstrijkt, wel nadrukkelijker. De zoveelste keer dat je alleen thuis komt. Het zoveelste restaurant dat je wilt uitproberen maar o nee, niet met Caspar. Oppenheimer zien, maar die gaat aan hem voorbij. De Wereldhavendagen met de drukte en indrukken die je niet bespreekt – volgend jaar moet je echt mee naar het meezingdiner in Walhalla, wetende dat hij dat deel overgeslagen zou hebben. Hé, er is een podcast van Zomergasten, dat moet Caspar weten. Even een fotootje van iets sturen, een vraag stellen, lief en leed delen: o nee, hij is er niet meer. Het enige wat rest ben jezelf.
Nooit ben ik bang geweest voor de dood; die ene keer dat ik visualiseerde hoe het zou zijn – uiteraard in Coronatijd – overviel me een gevoel van rust. Elke keer als ik dat vertel, voeg ik de disclaimer toe: ‘ik heb geen suïcidale neigingen’. De rust, eindelijk stilte in mijn hoofd, eindelijk weg van de mensen, de wereld die op een totaal andere golflengte opereert dan ik. De dood is vervelend voor de achterblijvers, waarvoor bij voorbaat sorry. Maar ik ben er nog, Caspar niet meer.
Wat rest zijn herinneringen, foto’s en spullen. De spullen geven rust: hij heeft écht bestaan. De foto’s bieden verwondering: dit is slechts een beeld, waar is hij? De herinneringen zijn talrijk: weet je nog? We hebben gelachen en gehuild; niet eerder stierf iemand die ik bijna twintig jaar gekend hebt.
Het is vandaag een half jaar geleden dat Caspar is overleden. Veel te jong, zinloos ongeluk, gigantisch verdriet maar niets anders dan de werkelijkheid. De wereld draait door. Ons rest leven.